Wat is de betekenis van Pausschap?

2025-07-16
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Pausschap

o., 1. waardigheid van paus; 2. duur van een pauselijke regering.

2025-07-16
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

pausschap

o. (waardigheid van den paus; ook: het zijn van paus, de regering van een paus): het pausschap van Leo XIII.

2025-07-16
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Pausschap

→ Paus.

2025-07-16
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

pausschap

o. 1. Eig. pauselijke waardigheid. 2. Metn. regering van een paus : het geschiedde onder het van Leo X. Syn. pausdom.

2025-07-16
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

pausschap

o., 1. waardigheid van paus; 2. regering van een paus.

2025-07-16
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Pausschap

Pausschap - o. waardigheid, ambt van den paus; duur eener pauselijke regeering.

2025-07-16
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)