passing
(zelfstandig naamwoord) [alg.] overspelen, doorspelen, aanspelen - De spelertjes doen hun best, maar het overspelen vergt nog veel oefening.
Frens Bakker, Els Ruijsendaal, Paul Uljé, Dick van Zijderveld (2022)
(zelfstandig naamwoord) [alg.] overspelen, doorspelen, aanspelen - De spelertjes doen hun best, maar het overspelen vergt nog veel oefening.
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Dr. F.P.H. van Wely (1951)
I. voorbijgaand; dóórtrekkend; terloops gemaakt; II. in hoge mate, zeer; III. voorbijgang; het slagen [bij examen]; het aannemen [wet]; heengaan, overlijden; in passing, en passant, terloops.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: