Wat is de betekenis van Optrekken?

2024-04-27
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

optrekken

optrekken - onregelmatig werkwoord uitspraak: op-trek-ken 1. sneller gaan rijden ♢ toen ik naast hem ging rijden, trok de auto op 2. met hem omgaan ♢ wij zijn vroeger veel met elkaar opgetrokken...

2024-04-27
Wielerwoordenboek

Fons Leroy en Wim van Rooy (2010)

optrekken

optrekken: de snelheid omhoogjagen, dikwijls na een bocht.

2024-04-27
Wielersportwoordenboek

Jan Luitzen (2009)

optrekken

1 (onov ww; trok op; is opgetrokken) - (weer) snelheid maken, bv. na het inhouden, remmen in een bocht. • Bij een racefietser die op het vlakke rondfietst met een snelheid van dertig kilometer per uur, zorgt de lucht voor 75 procent van de weerstand die hij moet overwinnen. De rest bestaat uit weerstand door ketting en lagers (4 procent), energieve...

2024-04-27
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

optrekken

(trok op, opgetrokken) vertrekken, opstappen, naar zijn werk gaan. - zijn neus optrekken, zijn neus ophalen, ontevreden zijn. Hoewel steeds meer vedetten de neus optrekken voor een wedstrijd als de Scheldeprijs Vlaanderen, nochtans categorie één op de UCI-kalender en rechtstreeks op televisie, blijft de massa opdagen voor de o...

2024-04-27
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

optrekken

Van pers.: vertrekken, opstappen; (naar zijn werk) gaan; soms bep.: verdwijnen, niet langer ergens aan meedoen. De koster zegt dat het tijd wordt om naar huis te gaan, .... Ze trekken op. De straat is een moment vol lawijt. Melle Komfoor draagt een van de kinderen, Bellemoeike het ander, CLAES 1933, 37.Achiel is wel wat ruw, maar men zou toch zegge...

2024-04-27
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Optrekken

v., optsjen; (omhoogtrekken) oplûke, -hise, jine; (van af gezakt kledingstuk), ophelpe, -heuvelje; de neus —, oan 'e noas lûke; de schouders — oan 'e skouders lûke.

2024-04-27
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Optrekken

(trok op, heeft en is opgetrokken). 1. in de hoogte, naar boven, opwaarts trekken : de gordijnen, een scherm optrekken ; zijn kraag optrekken, ophalen; — een fuik optrekken ; een ladder optrekken, inhalen ; — tegen een hoogte opbrengen: de paarden konden de wagen niet tegen de hoogte optrekken ; — de schouders optrekken, als gebaa...

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

optrekken

trok op, h. (1, 2, 3, 5, 7), i. (4, 6) opgetrokken (1 omhoog, naar boven trekken, van een schip: stroomopwaarts trekken; 2 opbouwen; hoger maken; 3 optellen; 4 opmarcheren; 5 waken bij, zorgen voor; 6 van de mist enz.: langzaam verdwijnen; 7 v. autos enz.: vlug een grote snelheid krijgen): 1. een gordijn optrekken, een brug optrekken; zich optrekke...