Wat is de betekenis van opschudding?

2024-04-20
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

opschudding

opschudding - zelfstandig naamwoord uitspraak: op-schud-ding 1. opwinding en verwarring ♢ er ontstond veel opschudding over dat plan Zelfstandig naamwoord: op-schud-ding de opschudding Synoniemen deini...

2024-04-20
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Opschudding

s., opskodding, -skuor, -skuorring, trelit (it), heibel, koarje koaridon, koaridom; inraken optille; inzijn, op in, ien ein wêze.

2024-04-20
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Opschudding

v. (-en), 1. het opschudden ; 2. (fig.) beroering, sterke beweging, oploop : dat voorval maakte een grote opschudding; alles was in opschudding; — veel opschudding (grote toebereidselen) voor een onbeduidende zaak maken.

2024-04-20
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

opschudding

v. opschuddingen (alarm; ontsteltenis, volksoploop): een hele opschudding teweegbrengen, veroorzaken.

2024-04-20
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

opschudding

v. (-en) het opschudden nl. 1. schudden: van een kussen. 2. beroering: maken, teweegbrengen, veroorzaken: in brengen, zijn; voor een beducht.

2024-04-20
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

opschudding

v. (-en), 1. beroering, sterke beweging, oploop: dat voorval veroorzaakte een grote opschudding; volksoploop.