Wat is de betekenis van Oogkamer?

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Oogkamer

v. (-s), elk der twee delen waarin de binnenruimte van het oog door het regenboogvlies wordt verdeeld: de achterste en de voorste oogkamer.

2024-04-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

oogkamer

('o:ch) v. (–s) een van de twee kamers, delen waarin de binnenruimte van het oog door het regenboogvlies wordt verdeeld.

2024-04-28
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

oogkamer

v./m. (-s), de beide delen waarin het inwendige van het oog door het regenboogvlies wordt verdeeld, zie gezichtsorgaan.

2024-04-28
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Oogkamer

v. (-s), een der twee deelen, waarin de binnenruimte van het oog door het regenboogvlies wordt verdeeld; ...KAS, v. (-sen), oogholte; ...KLEP, v. (-pen), een nagenoeg vierkante klep aan het paardenhoofdstel, ter hoogte van de oogen aan de hakstukken bevestigd; ...KLIER, v. (-en), iedere klier die tot het gezichtszintuig in zijn geheel genomen beh...

2024-04-28
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Oogkamer

Oogkamer, v. (-s), (ontl.) zek. ruimte in het oog. *...KAS, v. (-sen), *...KUIL, m. (-en), (ontl.) oogholte. *...KWAAL, v. oogontsteking. *...LAP, m. (-pen), *...LEDER, *...LEÊR, o. (-s, -en), deel van een paardentuig. *...LEER, OOGENLEER, v. kennis der oogen en van hunne ziekten. *...LID, o. (...leden), huidbekleedsel der oogholte. *...