Wat is de betekenis van Onverstoord?

2024-04-29
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

onverstoord

(bn. en bw.) ongestoord, onverstoorbaar. Het handvol dagjesmensen uit de naburige dorpen vindt het best, ze verorberen onverstoord de rest van hun picknick. - DM, 10-08-2002.

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Onverstoord

bn. bw., (Zuidn.) ongestoord: onverstoord geluk; de reis naar huis ging onverstoord.

2024-04-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

onverstoord

bn., bw. (rustig): een onverstoorde stilte; de knapen speelden onverstoord, ongehinderd.

2024-04-29
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Onverstoord

bn. bw. ongestoord: onverstoord geluk; de reis naar huis ging onverstoord.