Omwippen
v., omwippe.
Van Dale Uitgevers (1950)
(wipte om, heeft en is omgewipt), 1. door wippen doen omvallen: hij lichtte hem het beentje en wipte hem in eens om; 2. wippend omvallen: hij stootte tegen het tafeltje dat daardoor omwipte; 3. om iets heen wippen: daar kwam het vlugge ding weer de hoek omwippen.
M. J. Koenen's (1937)
wipte om, h. (1), i. (2, 3) omgewipt (1 door wippen doen omvallen; 2 vlug om iets heengaan; 3 wippend omkantelen, omvallen): 1. een kipkar omwippen; hij wipte het tafeltje omwippen; 2. de jongen wipte vlug het huis om; 3. de stoel viel tegen het pedestal, dat omwipte.
Jozef Verschueren (1930)
('om) (wipte om, omgewipt) 1. (heeft) door wippen doen omvallen: een tafeltje -. 2. (heeft en is) eromheen wippen: hij is vlug de hoek omgewipt. 3. (is) wippend omvallen: het tafeltje is omgewipt.
J.H. van Dale (1898)
Omwippen (wipte om, heeft en is omgewipt), door wippen doen omvallen: hij lichtte hem het beentje en wipte hem in eens om; — hij stootte tegen het tafeltje dat daardoor omwipte, omviel; — om iets heen wippen: daar komt me dat vlugge ding weer den hoek omwippen.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: