omringen
...
Wiktionary (2019)
omringen - Werkwoord 1. (ov) aan alle kanten omgeven ♢ Hij werd omringd door zijn vijanden.
Muiswerk Educatief (2017)
omringen - regelmatig werkwoord uitspraak: om-rin-gen 1. ergens omheen doen of zijn ♢ die jongen omringt zich met slechte vrienden Regelmatig werkwoord: om-rin-gen ik omring jij/u omring...
Van Dale Uitgevers (1950)
(omringde, heeft omringd), 1. aan alle kanten omgeven, zich in een kring om iets heen bevinden: de gracht die het kasteel omringt; de hovelingen omringen de vorst; hij vergat al wat hem omringde; een krans van grijsachtige haren omringde zijn kruin; 2. rondom insluiten, omsingelen: door vele vijanden omr...
M. J. Koenen's (1937)
omringde, h. omringd (als in of met een ring, d.i. aan alle kanten, omgeven; omstuwen): de dames omringden de vorstin; fig. van, door, met gevaren omringd.
Jozef Verschueren (1930)
(om'ringən) (omringde, heeft omringd) 1. aan alle kanten omgeven: de kinderen omringden de koningin; bomen de akker. 2. rondom insluiten: door de vijand omringd. Syn. ➝ berennen. 3. rondom voorvallen, aanwezig zijn: hier omringde haar de stilte.
Dr. L. Brouwers (1928)
Werkwoord: ombrengen, rondbrengen, omdragen, ronddragen, omslepen, omleiden, rond moeten. omringen, omhangen, omtrekken, afzetten, singelen, omsingelen, omzweven, omgeven, omsluiten, omstuwen, omwoelen, omspannen, cirkelen, omvatten, omwikkelen, bewikkelen, bewinden, bewoelen, omvangen, omvademen, omvamen, omwerken, omwingerden, omwademen,...
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: