oléh
1)1 door (wijst de handelende persoon aan); 2 (oléh karena, sebab) daar, omdat, aangezien; door ‘t feit dat; 2) oléh oléh, presentjes, cadeautjes (meegebracht van de reis); beroléh, 1 O kunnen -> boléh; 2 krijgen, verwerven; memperoléh, verwerven, verkrijgen; peroléhan, ’t verkregene, aanwinst, opbrengst, resultaat.