obliquus
obliquus (-a, -um), - (Lat.) scheef. obliteratus /
Uitgeversmaatschappij A. Manteau N.V. (1954)
Van Dale Uitgevers (1950)
(Lat.), bw., (muz.) met traps- of sprongsgewijze voortschrijding (van een partij tegenover een andere die blijft liggen).
Dr. J.F.L. Montijn (1949)
(oblīcus) 1. zijwaarts (ter zijde) gericht, - gaande, - zich bevindende, schuins, scheef, ter zijde-, homines obliqui stant, ter zijde van ons, Cic., ab obliquo, Ov., of per obliquum, Hor., of in obliquum, Liv., van ter zijde, zijwaarts, niet rechtuit. 2. overdr., (van bloedverwantschap) in de zijlinie. | (van de rede) v...
Stephanus Axters (1937)
Zijdelingsch. Ex obliquo, Zijdelings, BEYSENS, CRITERIOLOGIE 90. — In obliquo, Zijdelings, onrechtstreeks (Tgd In recto, Rechtstreeks).
Herman Pinkhof (1923)
(Lat., scheef), vgl. Musculus obliquus; het zelfst. nw. hiervan, Obliquitas, = asynclitismus (zie ald.).
dr. H. Pinkhof (1923)
(Lat., scheef), vgl. Musculus obliquus; het zelfst. nw. hiervan, Oblíquitas, = asynclitismus (zie ald.).
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: