Wat is de betekenis van noodlottig?

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

noodlottig

noodlottig - Bijvoeglijk naamwoord 1. onontwijkbaar ongeluk brengend Door noodlottige omstandigheden is hij om het leven gekomen. Woordherkomst afgeleid van noodlot met het achtervoegsel -ig Verwante begrippen fataal, funest, ongelukkig, onheilspellend, rampzalig

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

noodlottig

noodlottig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: nood-lot-tig 1. wat slecht afloopt ♢ het was een noodlottig ongeval 1. dat werd hem noodlottig [daardoor liep het slecht met hem af] Bij...

2024-04-25
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

noodlottig

onafwendbaar, rampspoedig; dodelik.

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Noodlottig

adj., needlottich.

2024-04-25
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Noodlottig

bn. bw. (-er, -st), 1. de aard van het noodlot hebbend; met de noodzakelijkheid van het noodlot: dezelfde oorzaken zouden noodlottig altijd dezelfde gevolgen voortbrengen; 2. onontwijkbaar ongeluk aanbrengende; rampzalig: de noodlottige oorlog; een noodlottige afloop; praedic: juist die vrijmoedigheid werd hem noodlottig.

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

noodlottig

bn., nw. (ongelukkig, rampspoedig): een noodlottig ogenblik, rampzalig; een noodlottige stap, fig. die veel onheil ten gevolge heeft.

2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

noodlottig

(no:t'lottəch) bn. en bw. (-er, -st) 1. door het noodlot gewild : die ellende was - en onvermijdelijk; zij scheen als de ellendige te naken. 2. onontwijkbaar ongeluk aanbrengend, rampspoedig : een -e afloop; die koude zou haar kunnen worden; verdronken.

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

noodlottig

bn. en bw. (-er, -st), 1. wat de aard van het noodlot heeft; met de noodzakelijkheid van het noodlot: dezelfde oorzaken zouden altijd dezelfde gevolgen voortbrengen; 2. onontwijkbaar ongeluk aanbrengend; rampzalig: de noodlottige oorlog; een toeval; de noodlottige afloop; predik.: juist die vrijmoedigheid werd hem noodlottig.