nekeiwe, nekijve
(1844) (< Hebr.) (Barg.) straatmeid; hoer. Kan zowel positief als negatief gebruikt worden. • In z’n bangelijkheid voor ‘stand’, had ie in Amsterdam niet goed gedurfd, al snapte hij menig nekeiwetje. (Is. Querido: Levensgang. 1901) • Ik keek door het „voetenlicht" (het venster) naar binnen en „snofde" of...