naturel
naturel - Zelfstandignaamwoord 1. zacht verstevigd, katoenen weefsel naturel - Bijvoeglijk naamwoord 1. natuurlijk, puur, onvermengd, onbewerkt, ongekleurd, cru Woordherkomst van het Frans
Wiktionary (2019)
naturel - Zelfstandignaamwoord 1. zacht verstevigd, katoenen weefsel naturel - Bijvoeglijk naamwoord 1. natuurlijk, puur, onvermengd, onbewerkt, ongekleurd, cru Woordherkomst van het Frans
Marc de Coster (2004)
Zonder doping (te gebruiken). De term wordt courant gebruikt in de wielersport. Ik rij mijn hele carrière al naturel, ja. Vrij Nederland, 23-02-89 Zijn kopman Michael Boogaerd, zondag tweede in Luik-Bastenaken-Luik, rijdt volkomen naturel. Vrij Nederland, 24-04-99
A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)
[Fr. = natuurlijk] I zn 1 m(veroud. Zuid-Afrikaans) inboorling, nl. Bantoe; 2 vr. (muz.) herstellingsteken; 3 onz. karakter, ingeboren aard; 4 bep. wit katoenen weefsel, zacht geappreteerd; II bn 1 de natuurlijke kleur of samenstelling bezittend; 2 ...
Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)
I. natuurlijk; natuur-; aangeboren; ongekunsteld; onvervalst, onvermengd; enfant onecht kind; soie naturelle, echte zijde, natuurzijde; II. inborst, aard, geaardheid, natuur; natuurlijkheid; inboorling, inlander; chassez le naturel, il revient au galop, de natuur gaat boven de leer; au naturel, 1. naar de natuur; 2. zie nature II.; de son naturel,...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: