naïviteit
[Fr.], v., 1. natuurlijke openhartigheid, onschuld, ongekunstelde eenvoud: kinderlijke naïveteit; 2. onnozelheid: naïveteit sluit altijd in een gebrek aan kritiek en aan bewuste doordenking; 3. (-en), uiting van naïveteit: hij zegt van die naïveteiten, dat je wel om hem lachen moet.