Wat is de betekenis van minoriteit?

2024-04-30
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

minoriteit

minoriteit - Zelfstandignaamwoord 1. minderheid 2. minderjarigheid Woordherkomst afgeleid van het Franse minorité met het achtervoegsel -iteit Synoniemen minderheid Antoniemen majoriteit

2024-04-30
Typisch Vlaams woordenboek

Ludo Permentier en Rik Schutz (2015)

minoriteit

minderheid Erdogans tegenstanders haten hem diep. Maar ze vormen een minderheid, een seculiere minoriteit. (Knack) Belgisch-Nederlandse Standaardtaal Gangbaarheid: 1 Vlaamsheid: 2

2024-04-30
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Minoriteit

[MLat. minoritas] 1 minderheid; 2 minderjarigheid.

2024-04-30
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Minoriteit

minderheid; minderjarigheid

2024-04-30
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

minoriteit

minderheid (stem); minderjarigheid.

2024-04-30
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Minoriteit

minderheid, minderjarigheid.

2024-04-30
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Minoriteit

(<Fr.), v., 1. minderheid (inz. van stemmen in een vergadering enz.); 2. minderjarigheid.

2024-04-30
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

minoriteit

v. -en; Fr. minderheid inz. van stemmen; minderjarigheid.

Wil je toegang tot alle 17 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-30
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

minoriteit

(minoriteit) v. (-en) I. Eig, minderheid, nl. 1. van getal. 2. van stemmen. 3. van jaren, minderjarigheid. II. Metn, [van I 1] groep met minderheid van getal, kleinere groep.