Wat is de betekenis van Marollen?

2024-03-29
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

marollen

(1962) (zeem.) eendjes. • Het hondje Mascotte kreeg het drukker, want het aantal meeuwen dat om de 'Paulus Potter' cirkelde nam gestadig toe. Er waren grote exemplaren bij, Jan van Gents, en kleine eendjes, die de matrozen 'marollen' noemden. (Meyer Sluyser: Door storm en duisternis: avonturen van Dirk Poldervaert. 1962)

2024-03-29
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Marollen

volksbuurt in Brussel

2024-03-29
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Marollen

volksbuurt in Brussel; Marollenfrans: mengtaal van Frans en Vlaams.

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Marollen

m. mv., een volksbuurt in Brussel (waar vroeger de zusters Maricolen woonden): een vrome uit Marollen.

2024-03-29
Kramers woordentolk

Jacon Kramers Jz (1948)

Marollen

mv. Brusselaars uit de Marolienwijk aan de voet van het paleis van Justitie met gemengd Vlaams en Frans karakter en taal.

2024-03-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

Marollen

v. en m. mv.; (Lat. Maricolae): Z.-N. Zusterorde; een volksbuurt te Brussel.

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Marollen

MAROLLEN, nw. zekere kloosterzusters (ook Maricollen, Lat. Maricolae) geheeten; — inwoners van eene bepaalde wijk in Brussel.