Wat is de betekenis van Mandel?

2025-07-16
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Mandel

m. (-s), (Zuidn.) graanhoop van 10 tot 16 schoven.

2025-07-16
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Mandel

1. amandel (ook: klier). 2. hoop van 15 schoven; eine Mandel Eier, 15 (of 16) eieren.

2025-07-16
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

mandel

m. mandels; Z.-N. graanhoop van 10–16 schoven.

2025-07-16
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Mandel

Mandel of Mandelbeek, rivier in de prov. West-Vlaanderen, zijrivier van de Leie; ontstaat nabij West-Roozebeke, door samenvloeiing van twee beken, bespoelt Roeselare, Izegem en Ingelmunster en loopt voor Zulte in de Leie. De M. wordt over heel zijn lengte (67 km) gevoed door verscheidene beken. Hij was vroeger bevaarbaar. Om Roeselare met de Leie t...

2025-07-16
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Mandel

(’mandəl) v. rivier in Westvlaanderen, 67 km lang.

2025-07-16
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

mandel

m. (—s), (gew.) stuik, graanhoop van 10—16 schoven.