Wat is de betekenis van Măcĕdo, măcĕdōn?

2024-04-27
Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Măcĕdo, măcĕdōn

dŏnis, m. een Macedoniër, bewoner van Măcĕdŏnĭa, ae, f. tussen Thessalië en Thracië gelegen; sing. Macedo, inz. van Philippus en Alexander. Daarv. Măcĕdŏnĭcus en Măcĕdŏnĭus en Măcĕdŏnĭensis, e, Macedonisch.