Wat is de betekenis van maandaghouder?

2024-04-30
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

maandaghouder

(19e eeuw) (Amsterdam, inf.) iemand die op maandag zijn werk verzuimt omdat hij een kater heeft; dronken werkman. Zie ook: maandag houden. • Van de zes dagen, die de ambachtsman wekelijks werkt, worden er, op die wjze, twee vermorst, en voor den Maandag-houder blijven slechts twee derde gedeelten van zijne inkomsten over, om de geheele week me...

2024-04-30
Mokums woordenboek

Ditte Simons en Hans Heestermans (2014)

maandaghouder

iemand die ’s maandags niet naar z’n werk gaat vanwege ’n kater: Ik mag daarover (over de prestaties van Kokadorus) een weinig oordeelen, niet alleen omdat ik wel eens zoo’n Maandagochtend, als de hardnekkigste Maandaghouder bij hem heb staan verbeuzelen, FEITH in KOKADORUS 6.

2024-04-30
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Maandaghouder

m. (-s), iem. die op Maandag niet werkt.

2024-04-30
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

Maandaghouder

m. Maandaghouders; werkman, die op Maandag niet werkt.

2024-04-30
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

maandaghouder

('ma:n) m. (-s) hij die op maandag niet werkt.

2024-04-30
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Maandaghouder

Maandaghouder m. (-s), iem. die op Maandag niet werkt.

Gerelateerde zoekopdrachten