lulla
1) (19e eeuw, vero.) (stud.) toespraak; praatje. Ook wel: lullepot*. • Of ik al de steken kon! Een vent, die een lulla van een kwartier heeft gehouden. (Johannes Kneppelhout: Studentenleven. 1841-1844) • Lulla, (stud.), ironische benaming van een rede of een mensch, dus: geklets en kletsen, naar lullen, lollen, mnl. onduidelijk of eenton...