Wat is de betekenis van loopster?

2025-07-16
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Loopster

v. (-s), zij die loopt; vrouw (meisje), die (dat) veel van lopen houdt; manziek meisje.

2025-07-16
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

loopster

vrouwelijke loper. vrouw die hardloopt voor de sport of uit liefhebberij; vrouwelijke loper. Voorbeelden: Bon, op een dag wordt hij opgebeld door mensen van de radio, die hem vragen of hij niet met iemand wil telefoneren. Hij weet niet goed met wie hij dat zou willen. Hij houdt eigenlijk niet zo van telefoneren. Hij heeft daar geen a...

2025-07-16
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

loopster

(17e eeuw) (pej.) manzieke vrouw. Reeds in het werk van Cats. Syn.: loopschuit*. • Loopster, Loopster, loopziek vrouwmensen. Mie is 'en eerste loop, ze is van ze' léven nie' thuis. (Jozef Cornelissen & Jan Baptist Vervliet: Idioticon van het Antwerpsch dialect. Aanhangsel. 1906) • Onze Leonie en onze Philomien zijn loopsters,...

2025-07-16
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

loopster

loopster - Zelfstandignaamwoord 1. vrouwelijke vorm van loper, vrouw die loopt Woordherkomst Naamwoord van handeling van lopen met het achtervoegsel -ster

2025-07-16
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

loopster

(’lo:pstər) v. (-s) zij die loopt.

2025-07-16
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Loopster

Loopster v. (-s), zij die loopt; vrouw (meisje), die (dat) veel van loopen houdt; manziek meisje.

Gerelateerde zoekopdrachten