Wat is de betekenis van lokvogel?

2024-04-27
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

lokvogel

vogel. vogel die bij de vogelvangst wordt gebruikt om andere vogels te vangen. Voorbeelden: Omdat hij zo groot was wellicht - met gespreide vleugels mat hij meer dan een meter en zijn gewicht liep soms op tot vierhonderd gram - werd hij daar met riempjes aan de poten gebruikt als lokvogel. Ornithologen spanden netten om hem heen en v...

2024-04-27
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

lokvogel

(1905) (Barg.) voorman van de kwartjesvinder*. • Dat de kwartjesvinders bij het treinpersoneel bekend zijn, is zeker; voor reizigers die ze niet kennen diene dat het tweetal van gisteren middelmatig van lengte was en tamelijk flink gebouwd. De een, de lokvogel, die zich het fatsoenlijkst voordeed, droeg een zwaren rossigen-, de andere, de eige...

2024-04-27
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

lokvogel

lokvogel - Zelfstandignaamwoord 1. iemand die anderen moet verleiden ergens binnen te gaan of iets te ondernemen 2. vogel, echt of namaak, om andere vogels te lokken Woordherkomst samenstelling van lok(werkwoord) en vogel

2024-04-27
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Lokvogel

(Barg.) de voorman der kwartjesvinders.

2024-04-27
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Lokvogel

s., lokfûgel; (bij pluvierenjacht) lokwilster, (wilster)stelt.

2024-04-27
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Lokvogel

m. (-s), 1. vogel in een kooi om andere vogels te lokken; — ook voorwerp in de gedaante van een vogel om jachtvogels terug te roepen; 2. (fig.) persoon die anderen moet verleiden ergens binnen te gaan of iets te ondernemen.

2024-04-27
Boevenjargon

Professor Henry Roskam (1949)

lokvogel

de voerder bij de kwartjesvinders.

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

lokvogel

m. lokvogels (vogel, zingende in een kooi om andere vogels te lokken; fig. verlokker; Barg. lid van een bende kwartjesvinders, die het slachtoffer meetroont).