Lintĕr (luntĕr)
tris, f. boot, schuit, vand. spreekw., loqui in lintre, van iemd., die bij het spreken zijn lichaam voor- en achterover beweegt, C. Iulius bij Cic., in liquida nat tibi linter aqua, gij hebt thans een goede gelegenheid, Tib., navigat hinc aliā iam mihi linter aquā, ik ga tot iets anders over (van het begin van een nieuw boek),...