Wat is de betekenis van Liegbeest?

2024-04-30
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

liegbeest

(19e eeuw) (scheldw.) idem als leugenbeest*. • (J. Bergsma: Drentsche woorden en spreekwijzen. 1906) • Wel waar, lelijk liegbeest! (de Groene Amsterdammer, 01/12/1928) • ‘Klootzak; vuil liegbeest,’ riepen ze naar hem. (Henk van Kerkwijk: Geweer met terugslag. 1966) • Ik ken geen gekke knul. Ik ken alleen Herman en...

2024-04-30
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Liegbeest

iemand die veel liegt. Zie ook leugenbeest. Wel waar, lelijk liegbeest! (De Groene Amsterdammer, 01/12/1928) Ondertussen schijnt Lammy overal in het rond te vertellen dat ik een liegbeest ben en een moederskind. (Charlotte Mutsaers, Rachels rokje, 1994)

2024-04-30
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-30
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)