Wat is de betekenis van Leenen?

2024-04-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

leenen

leenen - Werkwoord 1. verouderde spelling of vorm van lenen van vóór 1946/47 leenen - Zelfstandignaamwoord 1. verouderde spelling of vorm van lenen van vóór 1946/47

2024-04-29
Keur van Nederlandsche woordafleidingen

J.Pluim (1911)

Leenen

(Hgd. leihen, vandaar ons verlijen = met een leen beleenen), van den Idg. wt. lik = verlaten, afstaan.

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Leenen

LEENEN, (leende, heeft geleend), te leen geven, iets tijdelijk (inz. kosteloos) ten gebruike aan iem. afstaan: ik heb hem al heel vaak geld geleend; ik wil u de boeken, die gij noodig hebt, wel leenen; (fig.) het oor leenen, luisteren; — te leen ontvangen van iemand geld leenen; — (fig.) zich leenen tot iets, de behulpzame hand bieden...

2024-04-29
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Leenen

Leenen, bw. gel. (ik leende, heb geleend), tijdelijk ten gebruike afstaan (iets aan iem., iets van iem.). *...ER, m., *...STER, v. die van of aan iem. iets leent; die iets voor niet ter leen ontvangt, commodataris.

2024-04-29
Etymologicum 1573

Cornelis Kiliaan (1573)

leenen

Mutuare, commodare, vtendum dare: dare mutuum, dare mutuo, dare commodato. ger. lehen: ang. lende, lone.