leenen
leenen - Werkwoord 1. verouderde spelling of vorm van lenen van vóór 1946/47 leenen - Zelfstandignaamwoord 1. verouderde spelling of vorm van lenen van vóór 1946/47
Wiktionary (2019)
leenen - Werkwoord 1. verouderde spelling of vorm van lenen van vóór 1946/47 leenen - Zelfstandignaamwoord 1. verouderde spelling of vorm van lenen van vóór 1946/47
J.Pluim (1911)
(Hgd. leihen, vandaar ons verlijen = met een leen beleenen), van den Idg. wt. lik = verlaten, afstaan.
J.H. van Dale (1898)
LEENEN, (leende, heeft geleend), te leen geven, iets tijdelijk (inz. kosteloos) ten gebruike aan iem. afstaan: ik heb hem al heel vaak geld geleend; ik wil u de boeken, die gij noodig hebt, wel leenen; (fig.) het oor leenen, luisteren; — te leen ontvangen van iemand geld leenen; — (fig.) zich leenen tot iets, de behulpzame hand bieden...
I.M. Calisch (1864)
Leenen, bw. gel. (ik leende, heb geleend), tijdelijk ten gebruike afstaan (iets aan iem., iets van iem.). *...ER, m., *...STER, v. die van of aan iem. iets leent; die iets voor niet ter leen ontvangt, commodataris.
Cornelis Kiliaan (1573)
Mutuare, commodare, vtendum dare: dare mutuum, dare mutuo, dare commodato. ger. lehen: ang. lende, lone.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: