lazerstralen
1) (1928) (inf.) uitmaken. In de uitdrukking: 'dat lazerstraalt jou niet!' of 'wat kan jou dat lazerstralen!' • Nou ja, wat lazerstraalt dát nou! (A.M. de Jong: Frank van Wezels roemruchte jaren, 1928) 2) (1901) (inf.) gooien, smijten. Syn.: besjoeren*; bonjouren*; donderen*; donderstenen*; donderstralen*; flatsen*; flikkeren*; f...