kooksel
wat op ‘n slag gekook word; brousel; spul.
Van Dale Uitgevers (1950)
o. (-s), 1. het gekookte; 2. hoeveelheid die men in één keer kookt: een kooksel aardappelen, snijbonen.
Jozef Verschueren (1930)
o. (-s; -tje) 1. Algm. het gekookte. 2. Inz. hoeveelheid ineens gekookt: een aardappelen.
J.H. van Dale (1898)
KOOKSEL, o. (-s), het gekookte; eene hoeveelheid, waarover men slechts eenmaal behoeft te koken een kooksel aardappelen, snijboonen.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: