Wat is de betekenis van komiekeling?

2024-04-27
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

komiekeling

(1887) (sch.) komiek, lolbroek, grappenmaker. • Op den middag was er matinee, waarin de Bredasche Komiekeling, de heer Abr. de Winter, optrad, zeer ten genoege van het gehoor. (Tilburgsche courant, 07/06/1910) • Naar men ons mededeelt moét het steeds dezelfde persoon zijn dié de bestelling doet. ’t Is te wensehen, dat...

2024-04-27
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

komiekeling

komiekeling - Zelfstandignaamwoord 1. (informeel) grappenmaker Woordherkomst afgeleid van komiek met het achtervoegsel -ling met het invoegsel -e-

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Komiekeling

m. (-en), (gemeenz.) grappenmaker, komiek.

2024-04-27
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

komiekeling

(ko’mi:kəling) m. (-en) → komiek (II).

2024-04-27
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

komiekeling

m. (en), (gemeenz.) grappenmaker, komiek, lolbroek.

2024-04-27
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)