Wat is de betekenis van Knijzen?

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Knijzen

(knijsde, heeft geknijsd), (diev.) 1. kijken ; 2. zien, in de gaten hebben; vatten.

2024-04-25
Boevenjargon

Professor Henry Roskam (1949)

knijzen

kennen. Ik knijsde hem noppes, ik kende hem niet. Een broocher, die ik niet knijs.

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

knijzen

knijsde, h. geknijsd (kniezen).

2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

knijzen

(knijzən) (knijsde, heeft geknijsd) kniezen.

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Knijzen

(knijsde, heeft geknijsd), zie KNIEZEN. '

2024-04-25
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Knijzen

Knijzen, ow. gel. (ik knijsde, heb geknijsd), kniezen.