Klodderen
(klodderde, heeft geklodderd), 1. knoeien, morsen : met inkt, met verf, met water klodderen; 2. (Zuidn.) lillen, trillen van dikte, van het vet: zijn wangen klodderen; hij is zo vet, dat hij kloddert; — slobberen ; 3. (Zuidn.) klodden vormen; 4. (veroud.) borrelen.