Wat is de betekenis van klessen?

2025-07-15
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Klessen

zie KLETSEN.

2025-07-15
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

klessen

(1912) (inf.) kletsen. Ook: kwaadspreken. Syn.: klessebessen*. • ‘Klessen? Ik sta niet te klessen, daar mag je zèlf wel beter op letten!’ zei Jan boos, terwijl hij een canapé op haar plaats zette. (Chr. Van Abkoude: Hollandsche jongens. 2e druk. 1912) • En nou weten jullie 't, maar je mot er maar niet over kles...

2025-07-15
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

klessen

('klessən) (kleste, heeft en is geklest) kletsen.

2025-07-15
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

klessen

→kletsen.

2025-07-15
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Klessen

KLESSEN, Zie KLETSEN.

2025-07-15
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Klessen

Klessen, bw. ow. gel. zie KLETSEN.

2025-07-15
Etymologicum 1573

Cornelis Kiliaan (1573)

klessen

fland. Affigere. & Adhaerere, adhaerescere.