Wat is de betekenis van Kleinmoedig?

2024-04-28
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

kleinmoedig

sonder moed; bang.

2024-04-28
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Kleinmoedig

adj., lytsmoedich.

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Kleinmoedig

bn. bw. (-er, -st), klein van moed, van durf of vertrouwen, kleinhartig; daarvan blijk gevend.

2024-04-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

kleinmoedig

1. bn. (zonder moed, kleinhartig; bevreesd; laf); die barre mijnheer Kegge was kleinmoedig om de gril van een meisje; 2. -e, m. en v. -n.

2024-04-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

kleinmoedig

(klein'moedəch) bn. en bw. (-er, -et) kleinhartig.

2024-04-28
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

kleinmoedig

bn. enbw. (-er , -st), klein van moed, van durf of vertrouwen, kleinhartig; daarvan blijk gevend.

2024-04-28
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Kleinmoedig

KLEINMOEDIG, bn. bw. (-er, -st), kleinhartig, laf. KLEINMOEDIGHEID, v. KLEINMOEDIGLIJK, bw. kleinhartig.