Wat is de betekenis van Kitsen?

2024-04-30
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

kitsen

kitsen - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord kits

2024-04-30
Lexicon Beeldende Kunstenaars

Pieter Scheen (1980)

Kitsen

Govert; ged. Rotterdam 5 januari 1766. Huwde 29-6-1788 te Rotterdam met F. Jansen (uit Maastricht). Wordt genoemd, ‘mr graveur en instrumentmaker’ in het Kohier van het Patentrecht 1806-1808, deel II, fol. 80, te Rotterdam. Leerling van D. Langedijk en M. de Sallieth. Etser en graveur, schilderwerk niet bekend. Heeft o.m. gegraveerd na...

2024-04-30
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Kitsen

(kitste, heeft gekitst), (gew.) 1. ketsen (onoverg. en overg.) 2. keilen, kiskassen; 3. overgeven; speeksel uitschieten door de tanden; 4. (mets.) bakstenen met de troffel bekappen.

2024-04-30
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

kitsen

I. kitste, h. gekitst (vocht b.v. speeksel straalsgewijze tussen de tanden door uitspuwen, klanknabootsing); II. kitste, h. gekitst (spijbelen); gew.

2024-04-30
Woordenboek voor praktische kennis

Dr. L.M. Metz (1937)

Kitsen

Speeksel schieten door de tanden. Platte steentjes over het wateroppervlak keilen (kiskassen, schoffelen).

2024-04-30
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

kitsen

('kitsen) (kitste, heeft gekitst) [klnb.] 1. speeksel door de tanden uitschieten. 2. keilen, kiskassen.

2024-04-30
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Kitsen

KITSEN, (kitste, heeft gekitst), speeksel uitschiefcen door de tanden; — afschieten (met gedruisch); keilen met een platten steen langs het vetter gooien, kiskassen. KITSING, v. het kitsen, keilen.