Kiem, uitloper
v. (-en), 1. (plantk.) de in het rijpe zaad ingesloten aanleg tot een nieuwe plant; — (biol.) bevruchte eicel waaruit een nieuw individu zijn oorsprong neemt, embryo; 2. uitloper, oog op een aardappel of andere knol; 3. (oneig. en flg.) datgene waaruit iets voortkomt of kan voortkomen, eerste beginsel: de eerste kiemen van het Protestant...