Wat is de betekenis van kasgeld?

2024-04-28
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

kasgeld

kasgeld - zelfstandig naamwoord uitspraak: kas-geld 1. geld dat je contant in kas hebt ♢ we moeten voldoende kasgeld hebben om te kunnen wisselen Zelfstandig naamwoord: kas-geld het kasgeld Tegenstellingen...

2024-04-28
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

kasgeld

(de), 1. onderlinge spaarkas waaruit alle deelnemers een uitkering krijgen volgens een volgorde die door loting is vastgesteld. Ze hoopte later ook naar Holland te gaan en nu was ze in een kasgeld waarmee ze oud en nieuw op Curagao ging vieren (Ferrier 1968: 137). 2. uitkering uit zo’n spaarkas. - Etym.: Kasmoni (S), dat lett. hetzelfde bet...

2024-04-28
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

kasgeld

kontant, geld voorhande.

2024-04-28
Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Kasgeld

is de hoeveelheid geldmiddelen, die in een bedrijf beschikbaar is om de bedrijfsuitgaven te verrichten.

2024-04-28
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Kasgeld

o., gereed geld, contanten.

2024-04-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

kasgeld

o. kasgelden (het geld, dat in kas is; gereed geld; contanten).

2024-04-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

kasgeld

o. (-en) geld in kas, in voorraad, gereed, kontant geld. Tgst. bankgeld, kashouder m. (-s) 1. beheerder van de geldkas, die ontvangt en uitbetaalt. 2. (zilveren) winkel houdende goud- en zilversmid.

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-28
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

kasgeld

o., gereed geld, contanten.