Kaarsschoon
Kaarsschoon - nuchter.
F.A. Stoett (1923-1925)
In de uitdr. ‘niet kaarsschoon zijn’, getikt zijn; ook, en vooral, aangeschoten, dronken zijn; volgens [i]Ndl. Wdb.[/i] VII, 700: eig. zoo helder dat, in een tegen het kaarslicht gehouden glas, de wijn geen de minste troebelheid meer vertoont; zie Harreb. I, 370: Hij is niet geheel kaarsschoon, hij is niet wel bij 't hoofd;...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: