Wat is de betekenis van kaalaard?

2024-04-28
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

kaalaard

(19e eeuw) (spot.) kaalkop; armoedzaaier. • Tot overmaat van ramp gebeurt het dan nog wel dat de gebuurvrouwen dien neusdoek herkend hebben, want de kantoorschrijver heeft dien reeds menigmaal met welgevallen, bij het uitstappen zijner woning, uit den zak getrokken. En dan, lieve lezer, dan worden de namen van: kaalaard, penlikker, windmaker e...

2024-04-28
Erotisch woordenboek

Hans Heestermans (1977)

kaalaard

kaalaard - -KALUWAARD-, penis; eig. ‘kaalkop’ waarbij de eikel van de penis wordt gezien als het kale hoofd. In de verb, van kaalaards bier drinken, copuleren (van vrouwen). Aldrincken de meeskens (= meisjes, H.) van calewaerts biere, Alst buycxken plat blijft, COLIJN VAN RIJSSEI.E. Sp. d. M. (ed. IMMINK) 91 [1561].

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Kaalaard

m. (-s), (Zuidn.) 1. kaalkop ; 2. kale heer, kaalpoot; van kaalaards familie of bende zijn, een kale jonker, een kale vink zijn.

2024-04-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

kaalaard

m. -s (Z.-N. kaalkop; kale heer).

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Kaalaard

KAALAARD, m. (s), (Zuidn.) kaalkop; kale heer; kaalpoot: van kaalaards familie, of bende zijn, arm zijn.

Gerelateerde zoekopdrachten