jukken
jukken - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord juk
B.D. Poppen (2000)
Houten staanders op het rechter voeghout of rechter daklijst waartussen de vangtrommel is bevestigd.
Van Dale Uitgevers (1950)
(jukte, heeft gejukt), 1. onder een of het juk brengen; — (Zuidn.) verbinden, koppelen; 2. (Zuidn.) in ’t juk gaan; oneig. goed samengaan, „boteren” ; 3. (Zuidn.) van paarden: de wagen met hals en schrap gezette poten tegenhouden op een helling, remmen.
Jozef Verschueren (1930)
('jukkən) (jukte, heeft gejukt) 1. onder het juk brengen : de wereld lag gejukt onder Napoleons dwang. 2. jeuken.
J.H. van Dale (1898)
JUKKEN, (jukte, heeft gejukt), jeuken: mijn rug jukt; zich jukken, zich wrijven, krabben om juk te verdrijven.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: