Juilen
(juilde, heeft gejuild), (w. g.) 1. joelen, luid schreeuwen en tieren van vreugde, opgewondenheid, woede enz.; 2. gieren, huilen, tekeergaan (van de storm e.d.).
Van Dale Uitgevers (1950)
(juilde, heeft gejuild), (w. g.) 1. joelen, luid schreeuwen en tieren van vreugde, opgewondenheid, woede enz.; 2. gieren, huilen, tekeergaan (van de storm e.d.).
J.H. van Dale (1898)
JUILEN, (juilde, heeft gejuild), (w. g.) huilen, luid schreeuwen en tieren van vreugde, opgewondenheid. woede enz. JUILING, v. het juilen.
I.M. Calisch (1864)
Juilen, ow. gel. (ik juilde, heb gejuild), huilen; rommelen (van den donder). *...ING, v. het juilen.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: