Jool
m. (jolen), (veroud. en Zuidn.) halve gek, druil, suffer: A! was klein-Duimpje; B! de Sparewouwer Reus; C? was een jool (Staring).
Van Dale Uitgevers (1950)
m. (jolen), (veroud. en Zuidn.) halve gek, druil, suffer: A! was klein-Duimpje; B! de Sparewouwer Reus; C? was een jool (Staring).
Marc De Coster (2020-2025)
(1842) (stud. vero.) vrolijk feest. Vgl. fuif*. • Als men het er eens door kon krijgen, dat er een jool, een algemeen bacchanaal werd aangelegd, een gloeiend feest. (Klikspaan: Studenten-Leven. 1844) • Jool, vroolijke party onder de studenten: rij jool, kroegjool enz. (Taco H. de Beer & Eliza Laurillard: Woordenschat, verklaring van...
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Wiktionary (2019)
jool - Zelfstandignaamwoord 1. pret, feest jool - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jolen ♢ Ik jool 2. gebiedende wijs van jolen ♢ jool! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jolen ...
A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)
[v. jolen = gekheid maken, vgl. MHDu. jolen = luid zingen, en MNed. jolen = jubelen] luidruchtig feest, uitgelaten pret.
M. J. Koenen's (1937)
I. m. (bloed, hals; halve gek, zotskap, vero., Z.-N.): A? was Klein-Duimpje; B? de Sparrewouwer Reus; C? was een jool. II. m. jolen (luidruchtig feest, vooral onder studenten; joligheid, pret): een studenten-rijjool, een kroegjool; zie donderjool.
Jozef Verschueren (1930)
(jo:l) m.(jolen) l. Eig. het jolen, joligheid, pret. 2. Metn. jolige, vrolijke partij, vooral onder studenten.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: