jonkman
vrijgezel De 66-jarige Beersenaar was een jonkman die geen auto had en alle verplaatsingen met de fiets deed. (Gazet van Antwerpen) Geen Algmeen Nederlands Gangbaarheid: 2 Vlaamsheid: 3
Ludo Permentier en Rik Schutz (2015)
vrijgezel De 66-jarige Beersenaar was een jonkman die geen auto had en alle verplaatsingen met de fiets deed. (Gazet van Antwerpen) Geen Algmeen Nederlands Gangbaarheid: 2 Vlaamsheid: 3
Peter Bakema (2003)
(de, -nen) ongetrouwde man, vrijgezel. Hij is overal bij. ‘Allemaal van na mijn pensioen hé. Ik ben jonkman, ik heb tijd.’ - BvL, 18-07-2002.
Liek Mulder (1994)
Jonkman, Jan Anne, Nederlands politicus, *13.9.1891 Utrecht, +27.7.1976 's-Gravenhage. Jonkman studeerde rechten in Utrecht, in Toulouse en in Leiden. Hij werkte van 1919-1939 bij de rechterlijke macht in Nederlands-Indië; tevens was hij lid van de → Volksraad, die hij van 1939-1942 presideerde. Van 1946-1948 was hij minister van Overzeese Gebiedsd...
Walter De Clerck (1981)
Ongetrouwde man, vrijgezel; vaak in de verb. oude jonkman. Mijnheer Hippoliet was een oude jonkman die het grootste deel van zijn tijd doorbracht in een klein kantoortje waar vele stapels papiertjes lagen, DE PILLECYN 1962, 58.
Van Dale Uitgevers (1950)
m. (-s; ook jongelieden, jongelui), 1. jongeling, jonge man 2. ongehuwd persoon v. h. mannelijk geslacht; — (Zuidn.) oude jonkman, oude vrijer.
M. J. Koenen's (1937)
m. -s, jongelieden, jongelui (jongeling, jonggezel; ongehuwd persoon van het mannelijk geslacht): jonkvrouw, v. -en; zie freule; jonkvrouwelijk, bn., bw.
Jozef Verschueren (1930)
('jonk) m. (-s, jongelieden, jongelui) 1. Algm. jongeling. 2. Inz. ongehuwd man.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
m. (-s, -lui, jongelieden), 1. (in litteraire taal) jongeling, jonge man; 2. ongehuwd persoon van het mannelijk geslacht.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: