Wat is de betekenis van jichtig?

2024-04-29
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

jichtig

aan jicht lijdend. aan jicht lijdend; geteisterd door, onderhevig aan jicht; oneigenlijk ook: alsof men lijdt aan jicht; kreupel; stram; stroef. Het woord, voorheen vooral in de literaire taal heel normaal, is in het hedendaagse Nederlands duidelijk op zijn retour, hoewel het in woordenboeken en woordenlijsten vaak nog opgenomen is....

2024-04-29
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

jichtig

(1914) (Leiden) prikkelbaar, lastig. • jichtig, korzelig, humeurig, lastig, prikkelbaar. II Wat ben je (weer) jichtig! Hij is jichtig (lastig, ondeugend) (1914). Hierbij jichterig 'opvliegend'. (Dick Wortel: Taal in stad en land. Leids. 2002)

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Jichtig

bn. (-er, -st), door de jicht aangetast, er aan onderhevig : mijn vader is nu oud en jichtig; jichtige vingers; — (fig.) stram van beweging, stroef (ook van geluiden).

2024-04-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

jichtig

bn. (met jicht gekweld): jichtige ooms en tantes; fig. knorren als een jichtige fagot; jichtige vingers; als bw. de ijzeren bouten der vlaggestokken kermden jichtig; jichtigheid, v.

2024-04-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

jichtig

('jichtəch) bn. en bw. (-er, -st) 1. door → jicht aangetast, er aan onderhevig : -e ooms en tantes; erg - en daarom slecht geluimd; -e vingers. 2. kreunend : knorren als een -e fagot; de ijzeren bouten der vlaggestokken kermden -.

2024-04-29
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Jichtig

JICHTIG, bn. (-er, -st), door de jicht aangetast, er aan onderhevig : mijn vader is nu oud en jichtig. JICHTIGHEID, v.