Jeukerig
bn. (-er, -st), 1. jeukend, het gevoel van jeuk gevend ; 2. jeuk gevoelende ; 3. (fig.) popelend van begeerte: jeukerig naar buit en eer;.
Van Dale Uitgevers (1950)
bn. (-er, -st), 1. jeukend, het gevoel van jeuk gevend ; 2. jeuk gevoelende ; 3. (fig.) popelend van begeerte: jeukerig naar buit en eer;.
M. J. Koenen's (1937)
bn. (1 gejeuk veroorzakende; 2 jeuk gevoelende; ook wel: lust gevoelende): 1 een jeukerig puistje; 2 jeukerige vingers; - jeukerigheid, v.
Jozef Verschueren (1930)
('jeukərəch) bn. (-er, -st) 1. licht jeukend : een gevoel. 2. jeuk veroorzakend : een gezwel. 3. jeuk gevoelend : -e handen. 4. belust, begerig : naar de buit.
J.H. van Dale (1898)
JEUKERIG, bn. (-er, -st), gejeuk veroorzakende : jeuk gevoelende; (fig.) begeerig: jeukerig naar buit en eer.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: