jajemen
(1906) (Barg.) borrelen; drinken; babbelen. Reeds bij Köster Henke. • (J.L. Voorzanger & J.E. Polak: Het Joodsch in Nederland. Tweede druk. 1915) • Makajemen, jajemen (drinken), majemen (wateren). (Tijdschrift voor Taal en Letteren. Volume 9. 1921) • 's Nachts zelfs sprong hij zijn bed uit om te jajeme. (Isra&e...