Wat is de betekenis van Inzonderheid?

2025-02-15
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2025-02-15
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Inzonderheid

adv., binammen, foaral.

2025-02-15
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Inzonderheid

bw., voornamelijk, vooral, bepaaldelijk : hij schijnt het inzonderheid op mij gemunt te hebben; inzonderheid in figuurlijke uitdrukkingen.

2025-02-15
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

inzonderheid

bw. (vooral, in ’t bijzonder, voornamelijk): let inzonderheid op uw taal.

2025-02-15
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

inzonderheid

(in'zondərheit) bw. voornamelijk, vooral : de Nederlandse, de Amsterdamse kooplieden.

2025-02-15
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

inzonderheid

bw., vooral, voornamelijk,

2025-02-15
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Inzonderheid

INZONDERHEID, bw. voornamelijk, vooral, in het bijzonder: hij schijnt het inzonderheid op mij gemunt te hebben.

2025-02-15
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-02-15
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Inzonderheid

Inzonderheid, bijw. voornamelijk, vooral, in het bijzonder.

Gerelateerde zoekopdrachten