Wat is de betekenis van inloop?

2025-07-15
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-15
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Inloop

m., 1. het inlopen; 2. plaats waar men binnenloopt: ’t is hier een inloop voor iedereen, in dit huis komt iedereen; 3. (Zuidn.) ben. v. h. kleefkruid.

2025-07-15
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

inloop

inloop - Zelfstandignaamwoord 1. herhaald veelvuldig bezoek 2. vrije toegang op een daarvoor vastgestelde tijd inloop - Werkwoord 1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inlopen ♢... dat ik inloop

2025-07-15
Brabants Handwoordenboek

Prof. dr. Jos Swanenberg (2015)

inloop

(zn) visite BM.

2025-07-15
Marc De Coster

Marc de Coster (2007)

Inloop

Inloop -klysma.

2025-07-15
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

inloop

plek waar water ingaan; ingeloop, ingaan (huis); indraai; oomblik aangaan; inhaal; invloei; in huis indra (modder).

2025-07-15
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

inloop

m. (Z.-N. het inlopen 1, 2, ingang).

2025-07-15
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

inloop

('in) m. 1. Eig. het in-, binnenloop. 2. Metn. plaats daarvoor.

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-15
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

inloop

m., 1. het inlopen; 2. plaats waar men binnenloopt: het is hier een voor iedereen, in dit huis komt iedereen.