Wat is de betekenis van Ingeboren?

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Ingeboren

bn., 1. (w. g.) inheems, in het land geboren: een ingeboren vorst; 2. aangeboren, ingeschapen : de liefde tot zijn land is ieder ingeboren; zijn ingeboren aard.

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

ingeboren

bn. (aangeboren, ingeschapen): ingeboren lieftalligheid, natuurlijke.

2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

ingeboren

('in) bn. 1. in het land zelf geboren : een vorst. 2. aangeboren, natuurlijk : lieftalligheid.

2024-04-26
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

ingeboren

bn., 1. inheems, in het land geboren: een — vorst; een — poorter, iemand die het poorterschap bezat door geboorte in de stad; 2. aangeboren, ingeschapen: zijn aard; een afkeer hebben van.

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Ingeboren

INGEBOREN, bn. in het land geboren : een ingeboren vorst; — aangeboren, ingeschapen: de liefde tot zijn land is ieder ingeboren. INGEBORENHEID, v. aangeboren eigenschap of hoedanigheid.