Infractie
[Lat. infractio, van in-fringere, -fractum = in-breken, ver-breken] inbreuk, schending (van overeenkomst).
A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)
[Lat. infractio, van in-fringere, -fractum = in-breken, ver-breken] inbreuk, schending (van overeenkomst).
Van Dale Uitgevers (1950)
(<Fr.), v. (-s, ...tiën), 1. inbreuk (op), schending, afwijking; 2. (heelk.) inknikking van een been; onvolkomen beenbreuk.
Jacon Kramers Jz (1948)
v. schending, inbreuk (bv. v. e. verdrag); inknikking v. e. pijpbeen, onvolkomen beenbreuk.
Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)
(geneesk.), incomplete ➝ beenbreuk door buiging, vooral voorkomend bij kinderen, waarbij een smalle beenspalk en het beenvlies ongebroken blijven.
Dr. Ch. Bles (1929)
Jonge, buigzame beenderen kunnen door een uitwendig geweld onvolledig breken; men noemt dit een I., dus een onvolkomen fractuur of beenbreuk.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: