Wat is de betekenis van Infideel?

2024-04-29
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Infideel

ontrouw

2024-04-29
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Infideel

ontrouw, trouweloos

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Infideel

(<Fr.), bn. bw. (-er, -st), ontrouw, trouweloos.

2024-04-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

infideel

bn., bw.; infideler, infideelst (ontrouw).

2024-04-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

infideel

(infi'de:l) bn. en bw. (...deler, -st) [Fr. < Lat. infidelis] ontrouw, trouweloos.

2024-04-29
De vreemde woorden

Fokko Bos (1914)

infideel

infideel - ontrouw, trouweloos.

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Infideel

INFIDEEL, bn. (-er, -st), ontrouw, trouweloos; de infideles, ongeloovigen, heidenen.

2024-04-29
Beknopt kunstwoordenboek

I.M. Calisch (1864)

infideel

infideel - bn. (infideler, infideelst), ontrouw, trouweloos

Gerelateerde zoekopdrachten