Wat is de betekenis van hups?

2024-04-27
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

hups

hups - Bijvoeglijk naamwoord 1. opgewekt, blijmoedig hups - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hupsen ♢ Ik hups 2. gebiedende wijs van hupsen hups! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hupse...

2024-04-27
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Hups

aardig; vrolijk; frivool

2024-04-27
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

hups

lewendig, beleefd.

2024-04-27
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Hups

adj., kwier(ich), hups; — meisje flodder.

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Hups

bn. bw. (-er, meest —), voorkomend en aangenaam in de omgang, aardig en opgewekt: een hups mens; dat was niet hups van hem.

2024-04-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

hups

bn., bw.; hupser, meest -; beleefd, voorkomend, wellevend, aardig, net; flink: een hupse Fransman; een hupse jongeling.

2024-04-27
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

hups

bn. en bw. (-er, meest -) [~ heus] beleefd en aardig in de omgang : een -e jongen; dat is van hem. Syn. → bevallig.

2024-04-27
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

hups

bn. en bw. (-er, meest —), voorkomend en aangenaam in de omgang, aardig en opgewekt: een mens.

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-27
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)